Veelgestelde vragen
De lijst hieronder is een weergave van de vragen en problemen waarmee we door de jaren heen werden geconfronteerd.
In sommige gevallen werd de vraag afzonderlijk behandeld, waar het mogelijk was, of wenselijk teneinde meer duidelijkheid te verschaffen, werden er verschillende vragen gecombineerd.
De antwoorden die we formuleren zijn vrijblijvend. Het is aan de vraagsteller/lezer zelf, om in eer en geweten beslissingen te nemen.
De oud-Noordse religie heeft een veelvoud aan Goden en Godinnen, net zoals dat het geval is voor elke Indo-europese religie. Er zijn evenwel duidelijke structuren te bemerken die enkel in deze etnische religies voorkomen. Een eerste vaststelling die gemaakt kan worden is het bestaan van twee antagonische krachten of Godengroepen:
bij de Kelten uit zich dat in de tweestrijd van de Túatha dè Danann tegen de Fomoren.
bij de Indiërs bemerken we een tweestrijd tussen Pandava en de Kauruva
bij de Scandinaviërs is er een oorlog tussen de Asen en de Wanen
bij de Romeinen kennen we het conflict tussen de Romeinen en Sabijne
In wezen gaat het om een tweedeling die ongeveer gezien kan worden als een rivaliteit tussen de Lichtgoden – de hemel, dag of geestelijke krachten vertegenwoordigend – en de donkere Goden – zijnde Aardgoden, Nachtgoden, of Vruchtbaarheidsgoden. Uiteindelijk sluiten die twee groepen vrede, en ontstaat er een vervlechting van het hemelse en het aardse. Het feit dat in bepaalde streken deze strijd uitgedrukt wordt in een quasi legendarische geschiedenisvorm (Romeinen), doet niets af van de boodschap die er aan ten grondslag ligt. Dat heeft Georges Dumézil voldoende aangetoond.
Daarnaast bestaat er een duidelijke functionele Goden-indeling bij de Indo-Europeanen die op alle niveaus kan doorgetrokken worden. Zo erkent men drie essentiële functiegebieden:
Magisch-Religieuze en Rechtskundige functie
Strijdersfunctie
Vruchtbaarheidsfunctie
De eerste functie omvat twee deelgebieden, waarvan de eerste (magisch-religieuze) toegespitst is op het onzichtbare ‘intellectuele’ niveau. Daarmee wordt het ‘niveau van het Hogere Schouwen’ bedoeld. Het bevat de verborgen wetmatigheden (het esoterische aspect) evenals de beoefening van de religieuze principes. Het tweede (rechtskundige) deelgebied omvat een reëel toepassen van de religieuze principes in een ethische code die de relaties tussen mensen, families en gemeenschappen regelt.
De tweede functie wordt aan de strijders toegewezen. Het betreft hier een volkomen instaan voor de wereldlijke functie van het heersen en het beheren van het heilige, voorouderlijke land (othala, othil). Het hoofd van deze tweede functie is de koning, die evenwel door zijn koningswijding er een rituele functie bijkrijgt, d.w.z. een soort brug-status (pontifex-status) ontvangt, en daardoor ondergebracht kan worden bij de hierboven beschreven eerste functie. Denken we ondermeer aan de brug-functie die de keizer in het Oude Rome had: hij trad op als pontifex maximus, de grootste brugbouwer tussen de mensen en de Goden. Vandaar dat die functie veelal gekoppeld wordt aan een Brug-God of God-Boodschapper. Bij de Noordse volkeren vervult Heimdallr die functie, bij de Indiërs is dat Agni.
De derde groep, die van de producenten, is toegespitst op de vruchtbaarheid. Dat omvat zowel het bewerken van het land, het verhandelen van goederen, het behouden van de vrede, het bedrijven van de liefde, als het beogen van de schoonheid. Kenschetsend is evenwel dat nagenoeg alle Indo-europese volkeren hiervoor een tweeling opvoeren.
Kort samengevat komen de drie functionele groepen overeen met drie pijlers:
Wijsheid, Kracht en Schoonheid (of Vruchtbaarheid).
In de hogere wereld worden die functies vertegenwoordigd door een aantal Goden/Godinnen:
Odhínn (magisch-religieuze functie) en Tyr (rechtskundige functie)
Thórr (strijdersfunctie) en Heimdallr (Brug-God, Hogere Zèlf) Loki (Brug-God, ego, principe van verandering) Balder (Brug-God, kleine zelf, verbinder tussen de menselijke en de Goddelijke toestand)
De tweeling Freyr/Freyja (vruchtbaarheid – het ‘vrijen’)
Bij andere Indo-europese volkeren bestaat er een gelijkaardige indeling:
De Indiërs hebben het over Varuna-Mitra, Indra en Âgni (samengevoegd tot Indrâgni), en de twee Nasatya (paardenhoeders)
De Kelten spreken over Ogmios-Dagda, Mórrigann (in haar drie soevereine strijdersgedaanten van Mórrigann, Bodb, Macha), en Diancecht
Deze driedeling wordt bij de mensen weerspiegeld in de ordening van de maatschappij.
Daar onderscheiden we drie grote functionele groepen:
priesters-rechtsgeleerden (goði, druïden)
strijders (jarls, aires)
producenten (karls, bo-aires – waarvan ons woordje boer is afgeleid)
Tot aan de Franse Revolutie bleef deze indeling gelden in het Westen onder de vorm van prêtre, soldat, tiers état. In Indië daarentegen bestaat het nog altijd als de basis van het kastensysteem: brâhman, kshatriya, vaisha. Ook in de menselijke persoon speelt de indeling een rol: de wijsheid wordt vertegenwoordigd door het Hogere Schouwen (een hogere, Goddelijke capaciteit – tweede zicht); de kracht wordt vertegenwoordigd door het psychologische doorzicht in bepaalde situaties (psychè); de schoonheid is gelinkt aan het lichaam. Op macrokosmisch vlak komt de wijsheid overeen met de hogere wereld (ásgard), de kracht met de middenwereld (midgard), en de schoonheid met de onderwereld (útgard). In symbolische kleuren uitgedrukt – en zeer typisch voor alle Indo-europese volkeren – wijsheid/priester heeft een witte kleur; bloed/strijder heeft een rode kleur; aarde/boer heeft een zwarte kleur.
Naast deze toch fundamentele indeling bij de Indo-europese volkeren, kennen we binnen de Asatrú ook nog talrijke andere Goden en halfgoden: Vidar, Vali, Bragi, Skadi, Hödur, Wili, Wé, Mimir, Hár, Jafnhár en Thridi, Sigyn, Frigga, Sif, Hel, Gefjön, Hlodyn, Fjorgyn (moeder van Thórr en etymologisch verwant met de Baltische Dondergod Perkun, of diens pendant Parjanyas bij de Indiërs) Ullr, Saga, Forseti, Njörd, … Zij hebben allen hun specifieke functie en kenmerken. De heiligen uit christelijke tijd kunnen zowat met hen vergeleken worden; sommige christelijke heiligen gaan trouwens rechtstreeks, zij het niet uitsluitend, op deze Goden terug, bv. St.-Maarten op Odhínn, St.-Elooi en St.-Christoffel op Thórr, … Ze worden voor specifieke noden aangeroepen.
Tenslotte zijn er ook nog de elementaal-geesten zoals zwarte, witte en rode elfen, kobolden en alvermannekens, beschermgeesten (fylgjur) en huisgeesten (rupels – denk aan repelsteeltje). Door al die Goden en geesten is het inderdaad denkbeeldig dat de Asatrúar hun wereld ervaren als een leefomgeving die onder een sluier van voortdurende betovering ligt, als bezield en mysterieus. “De wereld is vol van Goden!” riep ooit een heiden uit. Ook voor de Asatrú gaat dat op.
Eén ding schonken mij
Onvoorwaardelijk
Uit hunne overvloed
De eeuwige Goden:
het Ogenblik.
(P.C. Boutens)
Het fenomeen van het stellen van een complex van symbolische handelingen, algemeen rituelen genoemd, is een wereldwijd verspreid gegeven. Er bestaat geen enkel volk op de ganse aardbodem dat er geen rituelen op nahoudt. De werkelijke grond daarvoor kan enkel vanuit een subtiel religieus denken verklaard worden.
Onze termen ‘rite’, ‘ritus’, ‘ritueel’ hangen etymologisch samen met het religieuze Sanskrietwoord Rita, hetgeen terug te vinden is in het Iraanse Arta en in het Nederlandse Orde. Het betreft hier een Orde met een religieus-kosmologische dimensie, een Orde die door de Goden ingesteld werd.
Het stellen van rituelen werd schitterend ontleed door niemand minder dan Mircea Eliade, één van de grootste godsdienstwetenschappers uit de 20ste eeuw. In Le mythe de l’éternel retour schreef hij het volgende:
“Laten we nu echter onze aandacht eens richten op de menselijke handelingen, en uiteraard met name op die welke niet louter ‘automatisch’ tot stand komen. Hun betekenis en waarde ontlenen zij niet aan hun puur fysieke feitelijkheid, maar aan de eigenschap dat zij de weergave van een handeling uit de oertijd zijn en een mythisch oerbeeld herhalen. Het voeden is niet zonder meer een fysiologische verrichting; het betekent de vernieuwing van een verbondenheid. Het huwelijk en de collectieve orgie verwijzen naar mythische voorbeelden; zij worden opnieuw verwezenlijkt, omdat zij ‘in den beginne’ (‘in die tijd’, ab origine) door Goden, ‘voorvaderen’ of heldenfiguren zijn geheiligd.
Tot in de kleinste onderdelen van zijn bewust gedrag kent de ‘primitief’, de archaïsche mens, geen act die niet vroeger door een ander is gesteld en beleefd: door een ander die geen mens was. Wat hij doet is reeds gedaan. Zijn leven is de ononderbroken herhaling van handelingen welke door anderen zijn ingezet.
Deze bewuste herhaling van nauwkeurig bepaalde modelhandelingen doet de aanwezigheid van een zeer oorspronkelijke ontologie (Zijnsleer) vermoeden. Het ruwe voortbrengsel van de Natuur, het door de nijverheid van de mens bijgeschaafde object, krijgen slechts werkelijkheid en identiteit in zoverre zij deelhebben aan een transcendente werkelijkheid.
Uitsluitend in zoverre een daad een oerhandeling herhaalt, krijgt zij zin en werkelijkheid. Een aantal soorten van feiten die wij uit de verschillende culturen hebben gelicht, zullen ons helpen de structuur van deze archaïsche ontologie beter te leren kennen. Wij hebben op de eerste plaats naar voorbeelden gezocht, die ons een zo duidelijk mogelijk beeld kunnen geven van de structuur van het traditionele denken; naar feiten dus die ons helpen in te zien hoe en waarom iets voor de mens van de premoderne samenlevingen ‘werkelijk’ wordt. Pas wanneer wij die structuur goed begrepen hebben, zal het mogelijk zijn het vraagstuk van het menselijke bestaan en van de Geschiedenis binnen de horizon van het archaïsche geestesleven aan te snijden.
Wij hebben ons feitenmateriaal in enkele grote groepen gerangschikt:
feiten waaruit blijkt dat de werkelijkheid voor de archaïsche mens nauw samenhangt met de nabootsing van een hemels archetype;
feiten die tonen hoe iets werkelijkheid krijgt op grond van zijn deelname aan de ‘symboliek van het Middelpunt’: steden, tempels en huizen worden werkelijk doordat zij gelijkgesteld worden met het ‘Middelpunt der Wereld’;
tenslotte de rituelen en betekenisvolle profane handelingen, die de zin welke men eraan toekent slechts verwezenlijken doordat zij de bewuste herhaling zijn van soortgelijke handelingen welke ab origine door de Goden, helden of voorvaderen werden verricht.” (Gallimard, Paris, 1949)
Het stellen van rituele handelingen komt in wezen neer op het herstellen van de band met de Goden, met de Heilige Era die buiten tijd en ruimte ligt, met een Sacrale Toestand. Vele riten beogen dan ook de overgang van chaos naar kosmos (= Grieks voor Orde). Er zijn voorbeelden te over: het creëren van een dorpsgemeenschap rond een bepaalde waterweg, het bouwen van een huis op een zeer specifieke plaats (bvb. een heilige heuvel), het tot stand brengen van een relatie met de geesten der voorvaderen bij een verplaatsing in een onbekend gebied…
Eén van de typische handelingen die in het oude Noorden gangbaar was, kreeg de term blót, waarin we ons Nederlandse woordje ‘bloed’ herkennen. Het blót was een offerritueel dat verwijst naar het allereerste offer: de moord op Ymir, de Oerreus, door de Goden Odhínn, Wili en Wé. De Oerreus staat voor de ongebreidelde kracht, de prima materia, waaruit geschapen dient te worden. Met het lichaam van de reus bezielen de Goden de wereld: uit de beenderen vormen ze de bergen, uit het bloed de oceanen, uit de hersenen de wolken, uit de haren de gewassen… Dankzij dit offer is de natuur een levend of verlevendigd wezen en dient het als voorbeeld voor andere creaties – door mensen of Goden gemaakt.
Er zijn tal van voorbeelden gekend waarbij levende wezens (dieren, mensen, en zelfs geesten) ingemetseld werden in de fundamenten van bouwwerken opdat het bouwwerk – een imitatie van de levende kosmos – zou kunnen blijven bestaan. Niet belevendigde gebouwen verzinken onmiddellijk. Het leggen van de eerste steen, geolied met dierlijke vetten, is daarvan een restant. Ook de reliekencultus bij de christenen, hindoes en boeddhisten gaat op dat principe terug.
Benevens dit sacraal gebeuren, het z.g. blót, kende de Noordse mens nog tal van andere rituelen die tot doel hadden zich in te schakelen in de grootse kosmische fluctuaties. Daardoor bewerkstelligde hij de Kosmische Harmonie (Rita, Arta, Orde) en vereenzelvigde hij zich met het kosmische lot (Laga – hetgeen vastligt; forlög – hetgeen voorligt). Dat kon op verscheidene wijzen. Het huwelijk bijvoorbeeld was een imitatie van het verenigen van de Zonnegod (Odhínn) en Moeder Aarde (Gunnlöd). De zomerzonnewende werd een rituele herhaling van het doden van de Zonnegod (Balder). Het overleefde in de traditie van het neerhalen van de Koningsvogel door de schuttersgilden. Tijdens de midwinterperiode trokken de leden van de mannenbonden (Jolasveinar) door het dorp verkleed als Wilde Heir (het leger van afgestorvenen) en drongen er de huizen binnen om recht en orde te herstellen (het butzen).
Zo kunnen we het rijtje blijven aanvullen. Concreet houdt de Werkgroep Traditie v.z.w. zich aan een achttal feesten:
Joel (21 dec.), afkomstig van hjól, in vertaling ‘wiel’, wat slaat op het zonnewiel. Dit is het traditionele winterzonnewendefeest of de heropstanding van het Licht.
lichtfeest (begin februari), feest te vergelijken met de amburnale bij de Romeinen, waarbij het vuuraspect centraal staat. In dezelfde periode wordt ook carnaval gevierd, Romeins feest dat eigenlijk samenhangt met de terugkeer van het Wilde Heir naar de Andere Wereld, een ver uitvloeisel van de ragna rökr (de lotsbestemming van de Goden). Bij de Romeinen gekend als Saturnalia – wat verwijst naar de God Saturnus.
Ostara (rond volle maan na lente-equinox), in christelijke tijd overgeleverd als paasfeest. Een feest waarbij het ei en de vruchtbaarheid centraal staan, toegewijd aan de Godin Ostara, voor sommigen gelijk te stellen met Freyja.
Meifeest (meimaand), feest van de overwinning op de Winterkrachten. Herstel van Orde door oprichting van de Kosmische Boom (de meiboom), de band met de Goden.
Midzomerzonnewende, feest waar Balder als Koningsgaai geschoten wordt en zich incarneert in de Schutter die koning wordt; een imitatie van de mythe van de dood van Balder, getroffen door de speer (maretak) van Hödur op aanstoken van Loki.
Oogstfeest, ultieme levensfeest met verwijzing naar het onvermijdelijke dodenfeest. De boer snijdt het graan, zoals Jan met de Zeis overal de hoofden maait en dood zaait.
Reuzenfeest (rond de herfst-equinox), overgang naar winterperiode; de chaos die de orde verstoort.
Wodanfeest/Dodenfeest: feest van het Wilde Heir. De voorvaderen dringen de huizen binnen en komen Recht en Orde op de wereld herstellen. Het is voornamelijk een kinderfeest dat gelijkt op Sinterklaasavond en lampion-nacht (het rondtrekken met de geesten van de afgestorvenen, in de gestalte van verschrompelde lichtgevende bieten – Haloween) De rituelen worden sober en meestal in intieme huiskring gehouden. Uitzonderingen zijn er voor carnaval, oogstfeest en Wodanfeest, soms – alhoewel uitzonderlijk – ook voor Joelfeest en Midzomerzonnewende.
In de rituelen spelen de symbolen een belangrijke rol. Vele feesten worden in cirkelvorm gehouden, een strooien cirkel die gevierendeeld wordt, een verwijzing naar de vier elementen en karakteristieken van de mensen. Centraal bevindt zich een vuur dat de band met de Goden symboliseert en gelijkgesteld wordt met Balder. Het cruciale gegeven van ieder ritueel vormt het innerlijke zelfoffer door de ritualist. Dit wordt in onze traditie op verschillende wijzen uitgedrukt: het hangen aan de windige boom, het plaatsen van de wortels van de boom in de hemelse regionen, het blót,… Andere feesten weer benadrukken dan weer de boom als centraal element, een telkens weer oprichten van de Kosmische As, de Yggdrasil of Irminsúl.
Benevens deze jaarfeesten, kent Asatrú vanzelfsprekend ook nog drie belangrijke levenslooppunten:
de geboorte
het huwelijk
de dood
Bij deze drie gebeurtenissen speelt de boom een uitermate belangrijke rol.
Bij de geboorte: de Noordse mythen verhalen hoe de eerste mensen Askr en Embla uit aanspoelende (afgeknakte) boomstronken werden gemaakt door de Goden Odhínn, Hönir en Lodur. De Asatrúar planten bij de geboorte van een kindje altijd een boom, de boomsoort in overeenstemming met de verwachtingen die men van het kindje heeft. Een linde voor het lieflijke aspect, een eik voor de onverzettelijkheid, een hazelaar voor de wijsheid… ‘Boomken groot, manneken dood’ zegt een oud spreekwoord.
Bij het huwelijk: verliefden kerven een hartje in een boom om de relatie te vereeuwigen. Tijdens het huwelijksritueel wordt de boom tussen de man en de vrouw geplaatst en beiden houden de boom vast, d.w.z. zij stellen zich in verbinding met de Godenwereld. Verder wordt de boom ook nog gesymboliseerd door de bruidsruiker, een vaag restant van de vroegere bruidsboom, zoals die nog in Oost-Europese landen in ere wordt gehouden.
Bij de dood: op een grafzerk wordt een geknakte boom geplaatst (d.w.z. het leven is beëindigd) of op de urne wordt de tak van een bepaalde boomsoort aangebracht (bv. maretak).
Deze beschouwing over de rituelen is uiteraard verre van volledig, maar ze wil enkel het belang van deze symbolische handelingen benadrukken. Rituelen zijn zondermeer zingevers, en iedereen die over de betekenis van deze religieuze praktijk nadenkt, komt tot een diepere spiritualiteit, tot een geraakt-zijn, een vereenzelviging van de mens met zijn Goden. Want ‘in den beginne’ stelden de Goden de eerste rituelen; de mens is door het her-stellen van die rituelen een God-op-aarde!
Mijnheer,
Mag ik uw advies of medewerking vragen betreffende een heet hangijzer.
U weet wellicht dat nu al maandenlang in de Senaat wordt gedebatteerd over het depenalizeren van Euthanasie. Een aantal politici van linkse partijen zijn voor, CVP en Vlaams Blok tegen.
Mijn vraag: bestaan er teksten bij Traditie en/of de Pagan Federation en/of Asatrú waarin principieel stelling wordt ingenomen pro of contra euthanasie? Alle documentatie hieromtrent is zeer welkom, liefst spoedig.
Oprechte dank en vriendelijke groet,
xxxxxxxxxxxxxxx
Vlaams Blok
Antwoord omtrent ons eutanasiestandpunt
27 april 2000
betreft: Euthanasie
Mijnheer,
Voor zover ik weet, bestaan er binnen de Asatrú geen teksten over euthanasie aangezien de ‘Weg van het Noorden’ iedereen aanspoort voor zichzelf een weg uit te tekenen volgens de traditionele principes. Evenwel ben ik de mening toegedaan dat er, vanuit de gedachten verwoord in de Hávamál, aanwijzingen zijn die eerder pro euthanasie dan contra geformuleerd kunnen worden. Ik verklaar mij nader.
De traditionele leer stelt, dat kosmische Orde kan verkregen worden indien de mens zijn eigen lot (forlögr, orlögr – letterlijk ‘hetgeen voorligt’, de ‘oerwet’) – dat door de Goden in ieder mens gelegd werd – volvoert (denk aan de amor fati). Dit volvoeren van het lot is enkel mogelijk voor zover de mens zich inschakelt in de heroïsche Weg van de Goden, d.w.z. voor zover hij zich verbindt met zijn diepste innerlijke kern, zijn diepste identiteit. Hetgeen de mens verwijdert van zijn eigenlijke Zijn – van wie hij op dat moment in die gegeven omstandigheid IS als mens op de wereld – is verwerpelijk. Daaronder verstaat men handelingen die oneerbaar zijn en het heilagr (de eenheid met de Goddelijke principiae) van de mens aantasten.
Het heilagr van een individu staat niet op zich, maar vormt met de andere heilagur van de familieleden het z.g. ættheilagr, het familieheil. Een oneervolle handeling (een handeling die de mens van zijn kern verwijdert) tast dus niet alleen het persoonlijke heilagr aan, maar tevens dat van de ganse familie/clan/sibbe. Vandaar dat – in geval de oneerbaarheid niet meer rechtgetrokken kan worden – een zelfdoding gelegitimeerd is. Het gaat dus binnen de Noordse traditie in de eerste plaats over het behoud van de Orde. Een systematische afbrokkeling van deze Orde als gevolg van op elkaar volgende oneerbare daden, kan een cataclysme teweeg brengen waardoor een volledige maatschappij totaal verzwakt en daardoor in gevaar komt. Dat wordt dus vermeden door zelfmoord. In dat opzicht kan er een parallel getrokken worden met de Shoguns en Samoeraï in Japan, voor wie de niet voltrokken eerzame opdracht in dienst van de Keizer onvermijdelijk de zelfmoord (sepukku) van de betrokken strijder impliceerde.
Als principe kan gesteld worden, binnen de Noordse traditie, dat alles wat afleidt van eerbaar, sterk, krachtig, bruisend leven, beter teruggeworpen wordt in Ginnungagap, zijnde de afgrond waar alles in potentie aanwezig is en waaruit het Rad van de Wording telkens opnieuw put. Dat betekent niet dat alle zwakke leven zomaar vernietigd mag worden, want zolang dat leven eerbaarheid bevat, dient het ten allen prijze beschermd te worden.
Deze passages uit de Hávamál moeten er maar eens op nagelezen te worden:
De vorstenzoon
moet bezinnen en zwijgen
en sterk zijn in de strijd;
de vrijgeborene
zij vriendelijk en blij,
tot de dood hem bedwingt.
Zonder verstand,
wie lang denkt te leven,
als hij de strijd maar schuwt;
aan de ouderdom
ontkomt hij nooit,
zelfs al spaart hem de speer.
De boom verdort
die staat op een berg,
loof beschut hem nog schors;
zó is de mens
door niemand bemind:
waartoe leeft hij nog langer?
Rein en verzadigd,
rijdt men naar het ding,
ook al is men daar armelijk gekleed:
men schame zich niet
over schoenen en broek,
zelfs niet om een kreupele knol.
Voor ‘t mensengeslacht
baat meest het vuur
en ‘t schijnsel der stralende zon,
gezondheid ook,
en zo het mag zijn,
te leven schandeloos.
Het is beter te leven
al ontbeert men geluk:
wie leeft verkrijgt wel een koe;
bij een rijke zag ik
eens roken een vuur,
maar zelf lag hij dood voor de deur.
Een manke kan rijden,
een verminkte hoeden,
een dove deugt in de strijd,
beter is blind
dan verbrand te zijn:
een dode is niemand tot nut.
Vee sterft,
vrienden sterven,
zeker sterft men ook zelf;
maar nimmer sterft
een naam vol roem
voor wie zich een goede verwierf.
Vee sterft,
vrienden sterven,
zeker sterft men ook zelf;
maar één ding weet ik
dat altijd blijft:
het oordeel over de dode.
Uit dat alles blijkt duidelijk, dat het leven niet zomaar mag beëindigd worden omdat men ziek is of omdat men zich in een (materieel) armzalige toestand bevindt. Wel dient voor alles de eerbaarheid voor ogen gehouden te worden. Een arm, eerbaar persoon verdient veel meer bescherming dan een rijk oneerbaar figuur, die in wezen beter zelfmoord zou plegen. Het lijden komt hier dus amper om het hoekje kijken en erg lijden is nog geen reden om het leven te beëindigen, tenzij het oneerbaar zou zijn op deze of gene wijze dat leven te verlengen.
U ziet, niet zo’n gemakkelijke opgave. De euthanasie-kwestie kan in mijn optiek niet bij wet bepaald worden, omdat het eerbaarheidsaspect verweven is met het lot van een mens. Niemand kent het lot van een individu, uitgezonderd het desbetreffende individu zélf, ergens diep in zijn binnenste. Vandaar dat de wet nooit het aspect ‘eerbaarheid’ zal kunnen verwoorden, noodzakelijk om het euthanasieprobleem op te lossen.
In dat opzicht is euthanasie volkomen verschillend van abortus, omdat het, in het geval van euthanasie, (soms) om een persoonlijke beslissing over het eigen leven handelt, terwijl het bij abortus steeds anderen zijn die over de foetus (al dan niet beschouwd als een leven apart van de moeder) beslissen.
U gelieve uw partijgenoten dus ons genuanceerd en uitgebreid becommentarieerd standpunt mee te delen. Reactie is altijd welkom.
Vooreerst is het belangrijk te weten dat je als persoon bestaat uit verschillende zaken. Vereenvoudigd kunnen we stellen dat je ten eerste bestaat uit een lichaam. Dit sterft na de dood af en zal vergaan. Merk op dat de bouwstenen van je lichaam al bestonden voor je geboorte. Na je dood zal je lichaam terug uiteenvallen tot deze bouwstenen, die terug zullen omgevormd worden tot andere dingen.
Vervolgens is er je heilagr. Dat is kort samengevat, je goede naam, je charisma of uitstraling die je tijdens je leven opbouwt.
Dit heilagr gaat over op de overige leden van je familie.
Een heilagr kan negatief zijn en het kan zowel overgaan op een plaats als op een groep van personen. Denk bijvoorbeeld aan het feit dat een misdadiger een negatieve stempel kan drukken op een plaats, een huis of op zijn verwanten.
Andersom kan ook, denk bij wijze van mythisch voorbeeld aan Koning Arthur, wiens positieve uitstraling over zijn hele koninkrijk viel.
Verder is er je lagere zelf, je ego, evenals je specifieke karaktereigenschappen en je vaardigheden. Deze verdwijnen na de dood.
Je hogere zelf, dat eigenlijk een deel is van het Goddelijke wordt na de dood terug opgenomen in het Goddelijke.
Beiden zijn echter nooit volledig gescheiden geweest van elkaar. De verbinding is alleen ‘versluierd’ geweest.
Bestaat er dan geen hemel of hel? Is er een duivel?
De Germaanse mythen leren ons dat onze voorouders geloofden onder andere in het ‘Walhalla’, de ‘hal’ waar Odin met zijn uitverkorenen vertoeft. Odin koos, samen met Freya, tijdens de strijd de beste mensen uit. Als zij stierven werden zijn door de Walkuren naar het Walhalla gebracht. In feite betekent dit dat mensen die een integer leven leiden en hun lot volbrengen, na hun dood naar het hogere Goddelijke gaan.
Het is niet zo dat men Heiden of Asatrúar moet zijn om toegelaten te worden tot het Walhalla.
Je wordt beoordeeld op je daden en niet op uw religie, je bekeren moet je dus zeker niet doen. Het komt er gewoon op neer je pad integer en eervol te bewandelen. Mensen die een oneervol leven leiden en die bijvoorbeeld vervallen in materialisme of hebzucht, gaan na de dood naar de ‘hel’. De hel in de betekenis van ‘verhullen’ , zij worden ‘vergeten’ en gaan op in het vormeloze.
In Asatru spreekt men niet zozeer over het kwade of over de duivel. Een Asatruar heeft steeds een holistische visie op de wereld.
Net als in de wereld zijn er in de mens zowel negatieve als positieve krachten aanwezig, het komt erop aan om tijdens je leven deze krachten in evenwicht te houden.
In de Asatru-mythologie staan de Reuzen symbool voor de negatieve, chaotische krachten. Zij staan tegenover de Goden die streven naar harmonie en welvaart. Wie zich echter gaat verdiepen in lectuur over Asatrú zal zeer snel merken dat zowel de Goden als de Reuzen goede en slechte kantjes hebben. De God Loki zal meermaals negatief naar voor komen …
Wat hebben jullie toch met die voorouders?
Merk voorts ook op dat een grootfamilie of een sibbe in het heidendom één groot organisch geheel vormt, waarbij er niet alleen een band is met de levende sibbeleden, maar ook met de ongeborenen en met de overleden sibbeleden. Zelfs als sterf je, dan blijf je nog verbonden met je levende sibbeleden. Dit aspect vindt men heden ten dage ook nog steeds terug bij volkeren waarvan de religie volkseigen is.
Werkgroep Traditie heeft samen met anderen, er alles aan gedaan om een wetswijziging te bekomen, zodat de overblijfselen van de voorouders ook fysiek binnen de sibbe kon bewaard worden. Een grote stap in de goede richting ….
Brief inzake het ‘Wetsontwerp op de begraafplaatsen’
Aan de partijvoorzitters
10 februari 1998
Betreft: Wetsontwerp op de begraafplaatsen
Geachte Mijnheer,
Door de Kamer werd op 15 januari 1998 een wetsontwerp aangenomen omtrent de begraafplaatsen in ons land.
De v.z.w. Werkgroep Traditie is een overkoepelende organisatie, aangesloten bij de op IJsland officieel erkende religie bekend als Asatrú. Het is zowat te vergelijken met het Hindoeïsme, maar dan van Westerse oorsprong. Bij de Asatrú staat de vooroudercultus centraal. De fylgja of geest van de voorouder dient te waken over de familie bij wie het sterfgeval zich heeft voorgedaan. Daarom is het belangrijk dat het stoffelijk overschot verbonden blijft met de familie, met het huis, met de bewoners ter plaatse. Wij pleiten er bijgevolg voor, uit respect voor de religieuze overtuiging van onze gemeenschap en uit tolerantie t.o.v. onze religieus-metafyisische denkbeelden, in de wet het recht te garanderen de urne met de as van de overledene te mogen bewaren binnen de familiekring.
Mogen wij van uw partij een reactie verwachten?
Wij danken u voor uw gehoor en
verblijven met de meeste hoogachting,
Werkgroep Traditie
antwoord van dhr. Boutmans – Agalev
Brussel, 12 februari 1998
EB/aj/910
Geachte Heer,
Collega Vera Dua bezorgde mij Uw vraag i.v.m. de bewaring van de urn na crematie.
Een amendement in die zin is in de Senaat (opnieuw) ingediend, en wij zullen dit steunen.
Ik vrees evenwel dat het niet zoveel kans maakt, aangezien de regeringspartijen er op het eerste gezicht niet van willen weten.
Met vriendelijke groeten,
Eddy BOUTMANS
AGALEV-Senator
Antwoord mevrouw Leduc – VLD
Wellen, 12 februan 1998.
Vanwege: Senator-Burgemeester Jeannine LEDUC
Ter attentie van : de Heer Koenraad LOGGHE (voorzitter v.z.w. Werkgroep Traditie vzw)
Mijnheer de Voorzitter,
Naar aanleiding van uw schrijven met betrekking tot het wetsontwerp op de bewaarplaatsen, stuur ik U in bijlage het VLD-amendement en mijn persoonlijke argumentatie hieromtrent.
U mag er alvast op rekenen dat wij alles zullen doen om dit amendement gestemd te krijgen.
Met de meeste hoogachting,
Jeannine LEDUC Burgemeester-Senato
Bijlage
Ontwerp van wet tot wijziging van de wet van 20 juli 1971
op de begraafplaatsen en de lijkbezorging
Toevoegen van een nieuw artikel 23 bis luidend als volgt:
Artikel 24 van dezelfde wet wordt vervangen door volgende bepaling:
§ I. Onverminderd het bepaalde in §2, kan de as van de verbrande lijken:
a) in urnen worden geplaatst die binnen de omheining van de begraafplaats of in grond in eigendom van één van de nabestaanden, of in grond in eigendom van derden mits diens uitdrukkelijke toestemming, op tenminste acht decimeter diepte worden begraven;
b) in urnen worden geplaatst die binnen de omheining van een begraafplaats in een columbarium wordon bijgezet;
c) in urnen worden geplaatst die in de woning van één van de nabestaanden worden bewaard;
d) worden uitgestrooid op een daartoe bestemd perceel van de begraafplaats of op grond in eigendom van één van de nabestaanden of op grond in eigendom van derden mits diens uitdrukkelijke toestemming;
e) worden uitgestrooid op de aan het grondgebied van Belgie grenzende territoriale zee onder de voorwaarden die de Koning bepaalt.
§2. De Koning bepaalt de voorwaarden waaraan de in §1 bepaalde begravingen of uitstrooiingen moeten voldoen en kan tevens andere wijzen van uitstrooiing van de as bepalen”.
(Wijze: kan zelf alle maatregelen invullen om het te regelen
gemeenteambtenaar = is bij delegatie op te lossen)
Verantwoording
Het moet mogelijk zijn de as van een overleden famlilelid ook elders uit te strooien of te bewaren dan op het 8rondgebied van de begraafplaats, zonder inbreuk te doen op de rechten van derden.
ASVERSTROOIING
Waarom liberalisering ? Jaarlijks kiezen meer dan 30.000 mensen voor crematie. Het aantal blijft stijgen.
De vraag naar andere mogelijkheden voor de asbestemming is een ernstige vraag. Zeer gevoelig.
Het gaat hier niet om wat men zelf wil.
Wat is de vraag?
Zijn er redenen om te verbieden dat mensen zelf kunnen bepalen wat er met hun asse gebeurt?
VREES VOOR MISBRUIKEN?
Welke misbruiken?
Wat is er verkeerd de asse uit te strooien in eigen tuin? De asse te bewaren op een bijzondere plek in huis?
Uitgestrooid worden in zee is geen probleem, uitgestrooid worden in eigen vijver wel.
Een haarlok van een overledene bewaren is gebruikelijk, een beetje asse bewaren als aandenken niet.
Asuitstrooiing in eigen tuin kan gebeuren onder toezicht van een aangestelde van stad of gemeente, zoals dit ook gebeurt op een strooiweide.
Een urne met asse die niemand meer wil bewaren is geen groter probleem dan de opruiming van kerkhoven en het storten van menselijke resten ter aanvulling van terreinen en op sommige plaatsen zelfs op gemeentelijke stortplaatsen. Urnen die men niet meer wil bewaren kunnen nog steeds naar een gemeentelijke begraafpIaats of strooiweide.
TOESTAND IN DE ONS OMRINGENDE LANDEN.
FRANKRIJK de bestemming van de asse is volledig vrij.
NEDERLAND: mag in een gesloten asbus in huis bewaard worden – Er is een gedoogbeleid voor asuitstrooiing op een zelf gekozen plek.
Na een sereen debat heeft men beslist de bestemming van de asse vrij te laten.
In Noord-Europa en in de Angelsaksische landen bemoeit de overheid zich niet met hetgeen als een privéaangelegenheid beschouwd wordt.
Het is onaanvaardbaar dat in België de overheid deze visie niet zou bijtreden. Indien een Belg als asbestemming Frankrijk of Nederland opgeeft, valt de asverstrooiing onder de wetgeving van het land van keuze.
Spectaculaire misbruiken en schandalen zijn er niet.
VERSCHIL TUSSEN BESTEMMING VAN ASSE EN BESTEMMING VAN LIJK.
Een argument dat een lijk ook niet in een tuin mag begraven worden gaat niet op. Dit is logisch vanuit het standpunt van de volksgezondheid.
As bestaat voor 99 % uit mineralen en is volkomen onschadelijk voor het milieu.
Verschillende landen waaronder Nederland hebben dit zorgvuldig onderzocht.
Er zijn geen milieuredenen om de uitstrooiing van as op privé-terreinen te verbieden.
WAT WILLEN DE BURGERS VAN DIT LAND?
Begrafenisondernerners en crematoriadirecties worden heel vaak geconfronteerd met de vraag van nabestaanden om een beetje asse mee te nemen om deze op een zelf gekozen plaats uit te strooien of te bewaren.
Er wordt met veel onbegrip gereageerd op een weigering.
Het alternatief is dat mensen in hun zakdoek of in een luciferdoosje asse proberen op te rapen van de strooiweide.
In België wordt niet ingegaan op het diepe verlangen terug te keren naar de eigen plek.
Een veel geciteerde passage uit Tijl Uylenspiegel is “De as van Claes klopt op mijn borst”.
Het SYMBOLISCHE en het STERK GEVOELSGELADEN KARARTER van het bewaren van een beetje as is zeer nadrukkelijk aanwezig bij zeer veel mensen.
Aan de overleden Islamgelovigen die in een lijkwade zouden moeten begraven worden om het directe contact met de grond te hebben wil men grond meegeven in de kist.
Aan de overlevenden die de de asse van een dierbare bij zich willen dragen, in huis bewaren of op eigen vertrouwde plek uitstrooien zou dit niet gegund worden.
BESLUlT
De VRIJE KEUZE moet gewaarborgd worden.
Het gaat hier om een strikte privé-aangelegenheid waar de wil van de overledene en/of nabestaanden moet gerespecteerd worden.
Er zijn geen valabele redenen om het beschikken over de asse te beletten.
De enige denkbare beperking houdt verband met welvoeglijkheid en respect voor de dode.
Ik druk de hoop uit dat wij in deze strikt persoonlijke aangelegenheid respect zullen inbouwen voor de vrije keuze van de overledene om zelf te bepalen wat met zijn of haar asse moet gebeuren.
Jeannine LEDUC -VLD (10.02.1998)
antwoord van dhr. Boutmans – Agalev – inzake het bewaren van de urne
Brussel, 10 juni 1998
EB/aj/1044
Geachte Heer,
U heeft wellicht langs de pers vernomen dat de Senaat uiteindelijk het recht op thuis bewaren van de urne heeft goedgekeurd.
U vindt hierbij de documenten horende bij de bespreking van het ontwerp, waaronder de door de Senaat aangenomen tekst (1-818/8). De kamer moet nog de definitieve goedkeuring geven.
Hoogachtend,
Eddy BOUTMANS
AGALEV-Senator