De Balten
De laatste regio die zich tegen een gedwongen kerstening verzette – het betreft hier de donkerste episode van de christelijke evangelisatie in Europa – behoorde toe aan de Baltische volkeren, met als kernland Litouwen. Die cultureel bijzonder rijke streek is heden ten dage het referentiegebied van heel wat religiewetenschappers die de oude Indo-europese tradities en religieuze concepten willen bestuderen. De reden daarvoor is, dat daar nog heel wat van de traditionele visies nagenoeg intact tot ons zijn gekomen en er in bepaalde delen van het land tot op vandaag in ere gehouden worden. Onder het communisme gold het praktiseren van de oude religie trouwens als de ultieme daad van verzet tegen het uitvlakkende totalitaire systeem. En de communistische leiders waren als de dood voor een herontdekking van de Baltische identiteit door een herbronning in de oude tradities.
De mysteriereligie van de Balten heeft verscheidene transformaties ondergaan. Sovijus (wiens exacte levensdata onbekend zijn) introduceerde de crematie van de doden. In de 5de – 6de eeuw werd in Litouwen de as van de doden door hertog Sventaragis bijgezet in heilige grond. Bij de Pruisen, een Baltisch volk, zorgden de profeet Prutenis en zijn jongere broer, koning Vaidevutis, omstreeks 573 voor het bundelen van de stammen binnen een theocratische staat. Ze hervormden het pantheon en richtten in Nadruva een Romuva-tempel op waar de Goden Patrimpas (of Dievas), Perkunas en Patolas (of Velnias) als een soort drie-eenheid aanbeden werden.
De religie kon zich vrij en ongestoord ontwikkelen tot omstreeks 1199, het jaar waarin de katholieke kerk de aanzet gaf tot verscheidene militaire operaties om de Balten tot het christendom te dwingen. Benevens de christianisering van de Balten was het de christelijke ridderorden er voornamelijk om te doen hele gebieden in handen te krijgen en die bij het Roomse Rijk te laten aansluiten. Een groot gedeelte van de middeleeuwen hebben de Balten zich met man en macht tegen een mogelijke bezetting verzet. De aanvallen braken in alle hevigheid los toen de Orde van de Zwaarddragers in de Baltische staten geen successen wist te behalen en de Poolse hertog, Conrad van Massovia, in 1225 de Teutoonse Orde ter hulp riep. In ruil zouden ze over het gebied Culm kunnen beschikken en over alles wat ze van de niet-christenen te pakken kregen. Keizer Friedrich II Hohenstaufen gaf hen in 1226, in naam van het Rijk, daarvoor de volledige toestemming, en verleende aan hun grootmeester, Hermann van Salza, de titel prins van het Rijk. Intussen streden de Samogitianen onder leiding van hertog Vynkintas in 1236 tegen de Ridders van het Zwaard en wonnen glansrijk. Om daartegen weerstand te kunnen bieden, smolt de Orde van de Zwaarddragers in 1237 met de Teutoonse Ridderorde samen. Eén van de hoogtepunten in de veldslagen was de onbetwistbare overwinning van de Samogitianen in 1260. Op dat ogenblik liep de Orde het gevaar overrompeld te worden door een grote Pruisische revolte. Maar het tij keerde. De eerste gebieden die de Balten moesten prijsgeven waren Pruisen (tussen 1231 en 1283) en Letland (tussen 1206 en 1290). Die gebeurtenissen leidden tot een bloederige genocide, de oprichting van Duitse bezettingssteden en de germanisering van de resterende Letto-Slavische Pruisen.
Om de onophoudelijke aanvallen een halt toe te roepen, besloten koning Mindaugas (?-1263) en koningin Morta (?-1262) in 1251 zich tot het roomse christendom te bekeren. Maar in de privaatsfeer bleef Mindaugas de oude Baltische religie trouw, en in 1263 zwoer hij openlijk het christendom af toen bleek dat de aanvallen onverminderd werden verdergezet. Daarop werd hij door de christenen gruwelijk vermoord. Mindaugas had het land verenigd en was koning van Litouwen. Zijn opvolgers breidden het rijk zodanig uit dat Wit-Rusland, Oekraïne en een stuk van Rusland er deel van gingen uitmaken. Tijdens de regering van Algirdas (1345-1477) en Vytautas (1392-1430) zou het groothertogdom Litouwen zelfs tot aan de Zwarte Zee reiken. Het is zonder enige twijfel voor iedereen duidelijk dat het om een machtig rijk ging. Er stond dus veel op het spel.
Een belangrijke figuur in de geschiedenis van de oude religie was groothertog Gediminas (± 1275-1341). Hij kan zowat gezien worden als de laatste officiële beschermheer van de voorchristelijke traditie in Europa. En hoewel hijzelf de gebruiken van de voorvaderen in ere hield, stond hij toe dat iedereen zonder onderscheid op zijn grondgebied zijn eigen geloof mocht belijden. Zijn visie was eenvoudig: iedereen eert dezelfde Goddelijke regionen, enkel de uitdrukkingswijzen zijn verschillend. In de legenden wordt aan Gediminas de stichting van Vilnius toegeschreven, een stad die er kwam nadat de Goden hem daartoe hadden aangezet.
Maar het lot van de Baltische staten was bezegeld. In de slag van Rudau (1307) werden de Litouwers teruggedreven en enkele decennia later tot het christendom bekeerd. In 1309 verplaatste de vijftiende grootmeester, Sigfried van Feuchtwangen, het hoofdkwartier van de Teutoonse Orde van Venetië naar Mariënburg. Vervolgens werd omstreeks 1329 een nieuwe kruistocht geleid door de Tsjechische koning Jan van Luxemburg, waarbij zo’n 6000 Samogitianen in de burcht Medvegalis werden omsingeld. Na een heldhaftige strijd moesten ze zich overgeven. Allen werden gekerstend, maar toen ze weer vrijkwamen, keerden ze tot de voorvaderlijke religie terug. Uiteindelijk hielden de Samogitianen stand tot 1413.
Toen het ‘heidendom’ zo goed als overwonnen was, had de Teutoonse Orde eigenlijk geen bestaansrecht meer in het gebied, maar toch hield ze vast aan het land. In 1387 was groothertog Jogaila van Litouwen in het huwelijk getreden met de Hongaarse prinses Jadwiga, erfgename van de Poolse troon, waarop hij zich tot het christendom had bekeerd. En dat had de situatie voor een groot stuk veranderd. Litouwen en Polen vormden nu een coalitie en de conflicten tussen de Teutoonse Orde en de edelen van Polen maakten de tijd rijp voor een hernieuwd verzet. Met een gemeenschappelijk Litouws-Pools leger versloeg Jogaila, die ondertussen koning van Polen was geworden, samen met groothertog Vytautas, in 1410, in de Slag bij Tanneberg, uiteindelijk de christelijke troepen. Het kostte de Teutoonse Orde meer dan 600 ridders en financieel waren ze failliet. Daardoor kon ze haar schulden tegenover de lokale adel niet meer afbetalen en werd haar de helft van het bezette gebied ontnomen. Een laatste fase in de bloederige strijd om het behoud van de eigen identiteit werd in 1422 gestreden. Jogaila en Vytautas dwongen de ridderorde alle bezette gebied terug te geven. Dat lukte nagenoeg volledig. Enkel de zee-engte van Nemunas en een toegang tot de Baltische Zee nabij Klapeida bleef in handen van de Teutoonse ridders. Trieste balans van de ‘noordelijke kruistochten’: de Soedovianen en Zemgalianen waren volledig uitgemoord, de Koeronianen en Pruissen sterk uitgedund.
Officieel bestonden er vanaf 1420 geen ‘heidenen’ meer in Europa. Maar dat klopt zeker niet met de realiteit. Mensen werden gezamenlijk, in grote groepen, door Poolse priesters met heilig water besprenkeld, en dat terwijl de meeste Litouwers geen Pools verstonden. In de winter bood men hen klederen aan op voorwaarde dat ze zich lieten dopen. Sommigen onder hen ontvingen meermaals de doop alsof het slechts uiterlijk vertoon was, een nietsbetekenende ceremonie. Het christendom maakte dus amper vooruitgang omdat de oude religie onderhuids verder beleefd werd. Na de reformatie in 1517 en de daarop volgende contra-reformatie (cfr. W. FRIJHOFF, Vraagtekens bij het vroegmoderne kersteningsoffensief in Religieuze Volkscultuur, p. 82) voerde men een polakiseringstactiek door. Het Pools werd als taal gebruikt, de Litouwse feesten – die van voorchristelijke oorsprong waren, zoals Kucios, Kalèdos, Vèlinés en Rasa – werden door de Kerk verboden, maar ze bleven door de plattelandsbevolking gehandhaafd. Gedurende eeuwen werd verzet tegen het christendom vastgesteld. Zo konden jezuïeten nog in 1618 plaatsen vinden waar het christendom onbekend was en in 1805 waren er nog steeds mensen die nabij Kalnénai de wilg vereerden, ondanks het feit dat groothertog Stanislovas Augustas Poniatovskis (1732-98) tijdens zijn regeerperiode de laatste heilige eik van Europa in Vilnius had laten omhakken! Om boomverering te verhinderen hingen priesters kruistekens in de bomen – een taktiek die we ook in Vlaanderen konden vaststellen – maar dat bleek niet te helpen. En wat te zeggen van het feit dat Litouwers, ook al zijn ze christelijk, tot op heden geloven dat een katholieke kerk gevaar loopt indien ze niet door de Zon beschermd wordt? Tot vandaag gelden de voorchristelijke dodenrituelen er nog steeds. Net zoals voorheen is men ervan overtuigd dat de menselijke ziel in de bomen verblijft, en dat het ritselen van de bladeren de stem van de overledene is. (Voor de reconstructie van de geschiedenis van de Baltische gebieden werd gebruik gemaakt van diverse bronnen verkregen via de voorzitter van de huidige ‘heidense’ beweging van Litouwen, Jonas Trinkunas:
J.TRINKUNAS e.a., Of Gods & Holidays – The Baltic Heritage, Tvermé, Litouwen, 1999
J.TRINKUNAS, Romuva – Lithuanian Baltic Religion, infofolder van de Romuva, 1998
D.ZINCAVAGE, The Early Lithuanian State, 1236-1700 A.D. en Paganism in Lithuania, losse studies, 1999
CH.MOELLER, Teutonic Order, in The Catholic Encyclopedia, New Advent, New York, 1997