De Saksen

Ook in het Saksische gebied had Bonifacius voorgangers die voor hem de weg probeerden te plaveien. De eersten die dat waagden waren de Ewalden uit Engeland. Vermits ze Angelsaksen waren, een broedervolk dus van de Saksen op het continent, hoopten ze snel op resultaat. Maar ze kwamen bedrogen uit. Kort na hun aankomst werden ze omgebracht, als gevolg van hun neerhalende houding tegenover de oude religie. Ook het werk van de Engelse monnik Lebuinus leverde weinig tastbare resultaten op.

Toen Bonifacius in Hessen aankwam, was de oude religie er nog springlevend. Vandaar dat we die religiewetenschappers die hun eigen hypothesen voor werkelijkheid nemen, kunnen terechtwijzen. Dat de oude religie in verval zou zijn geweest, wordt door de christelijke bronnen zélf tegengesproken. Veel eer was het zo dat, naarmate de druk op de oude religie toenam, zij daarentegen aan vitaliteit won. Het is in Hessen, nabij Geismar, dat de beruchte episode van het neerhalen van de Wodaneik plaatsvond.

Maar toen begon het imperialisme van Karel de Grote. Die Frankische heerser deed in 772 een eerste poging om de Saksen te onderwerpen. Daarbij verwoestte hij de Germaanse tempels, hetgeen natuurlijk als een enorme heiligschennis werd ervaren en aanleiding gaf tot diverse opstanden – eerst in 774, vervolgens in 776 – die keer op keer door de Frankische troepen neergeslagen werden. Een aantal edelen bleef zich echter sterk verzetten, en ze vluchtten naar het noorden om zich te hergroeperen. Het jaar 778 was cruciaal. Onder leiding van Widukind keerden ze naar het Saksische rijk terug. Op dat ogenblik verbleef Karel de Grote in Spanje. De opstand lukte en Widukind betaalde met tegenmunt. De kerken werden platgebrand.
Toch gaven de christelijke autoriteiten de strijd, ondersteund met militair geweld, niet op. Zo’n twee jaar later kreeg Willehad, die bij de Friezen het evangelie probeerde te verkondigen, de toestemming om het gebied tussen de Noordzee, de Weser en de Elbe voor zijn rekening te nemen. Dat leidde opnieuw tot opstanden onder leiding van Widukind. Karel de Grote spaarde de opstandelingen niet. Het werd een waar bloedbad. Maar liefst 4500 Saksische edelen liet hij in Sachsenhain-bei-Verden (782) afslachten omdat ze trouw bleven aan de oude religie. Naar verluidt zou Widukind bezweken zijn voor de druk en zich in 785 hebben laten dopen. Andere bronnen spreken dat dan weer tegen en melden dat hij onthoofd zou zijn. In datzelfde jaar, 785, vielen Franken het heiligste eiland van Saksen aan, namelijk Heligoland, en ze vernietigden er de heiligdommen van de God Fosite. De weigering van de Saksen om het christendom te aanvaarden, deed Karel de Grote ertoe besluiten draconische wetten uit te vaardigen: zijn beruchte Capitularia. Er kon geen twijfel over bestaan: wie zich niet liet dopen, kreeg de doodstraf. Dezelfde straf gold ook voor het doden van een bisschop, een priester of een diaken, voor het beramen van een samenzwering tegen christenen en voor het deelnemen aan ‘heidense’ feesten. De meeste van de rechtsartikelen vervat in de Capitularia waren gericht tegen de spil van de oude religieuze instellingen: de gildi of offergenootschappen. Deze Broederschappen vormden zowat de esoterische kern van de traditionele cultus. Daar verzamelde zich de kennis en de praktijk, van dààr uit werd de oude religie telkenmale hernieuwd. Wilde Karel de Grote de Saksische religie breken, dan moest hij daar paal en perk aan stellen. Door de draconische maatregelen enerzijds, en het oprichten van tegengilden, christelijke imitaties van de ‘heidense’ gildi dacht hij hen de wind uit de zeilen te nemen. (O. RECHE, Kaiser Karls Gesetz zur politischen und religiösen Unterwerfung der Sachsen, Adolf Klein Verlag, Leipzig, 1935, 28 blz.)

De verbetenheid waarmee de Saksen vasthielden aan het oude geloof was legendarisch, net zoals dat ook het geval was voor de Friezen onder Radboud. Nog in 792 besloten de Saksen tot de voorouderlijk traditie terug te keren. Een nieuwe tactiek werd door Karel de Grote toegepast, en sindsdien is ze niet meer uit de politieke oorlogvoering weg te denken, ook vandaag niet. In 795, 797, en 804 deporteerde hij duizenden Saksen – zowat één op drie – naar het zuiden in het stroomgebied van de Rijn. Daar waren ze ingesloten door christelijke gemeenschappen en op die manier hoopte hij hun verzet te breken, wat uiteindelijk lukte. (G. NOORT, Germaanse Cultuur en Christianisatie van Noordwest-Europa, IIMO Resaerch Publication, nr. 35, Leiden-Utrecht, pp. 62-63) Ondertussen was Karel de Grote door de paus tot keizer, imperator et augustus, gekroond. Feitelijk betekende dit dat Karel de Grote afstapte van het oude sacrale koningschap van de Germanen, waarbij de vorst rechtstreeks van de Goden zijn goddelijke waardigheid verkreeg. Karel onderwierp zich daarentegen aan de priesterkaste en trad in het vervolg op als militaire arm van de christelijke kerk. Uit die kwestie is in de middeleeuwen de investituurstrijd ontstaan. (Voor meer informatie over de achtergronden van die strijd, zie mijn boek De Graal: tussen heidense en christelijke erfenis, Kieldrecht, 1997, pp. 177-200)

De oude religieuze gebruiken zouden nog lang standhouden in het agrarische Duitsland. Zo zag Petrarca omstreeks 1333 in Keulen vrouwen de Rijn bedwingen in een volks ritueel. Keulen was altijd het centrum geweest van een belangrijk voorchristelijk heiligdom. En als in 1398 drie vuurtongen (meteorieten?) neerkwamen op de Horselberg in Thüringen (bekend als de Venusberg van Tannhäuser), werd dat geïnterpreteerd als een verschijning van de Godin Horsel.