De Germanen
Laat ons trouwens eens een kijkje nemen bij de Germaanse volkeren, hoe de kerstening daar in z’n werk is gegaan. Vanzelfsprekend is de verspreiding van de oosterse religieuze doctrines, en in het bijzonder die van het christendom, mede het gevolg van de enorme volksverhuizingen. Met de oversteek van Germaanse stammen over de Rijngrens in het Gallische gebied begint een periode van verwarring. Rome verzwakt, en de Germaanse stammen ten oosten van de Elbe voorbij de Weichsel tot aan de Oostzee trekken westwaarts naar Centraal-Europa. Daardoor ontstaat er een vacuüm dat vrij vlug opgevuld wordt door oprukkende Slavische stammen. Goten, Boergondiërs en Vandalen dolen doorheen gans Europa, om uiteindelijk in het kerngebied van het Romeinse rijk neer te strijken en er de klassieke cultuur over te nemen. Vanaf het midden van de derde eeuw concentreerden zich rond de Rijn de stammen die zich ‘Franken’ noemden, een term die vermoedelijk de ‘moedigen’ betekent. Zuidelijker groepeerden enkele Suebi zich en vormden de beruchte Alemanni, een volk dat rooftochten door Italië en Zuid-Gallië ondernam.
Het valt op dat de meeste van deze volkeren, die hun oorspronkelijke nederzettingsgebied verlaten hadden om naar het westen op te rukken, vrij snel tot het christendom zijn overgegaan. De reden daarvoor moeten we niet tè ver zoeken. De oude religie was sterk met het land en met de zich daarin bevindende landschapselementen verweven. Historische plaatsen, bomen, rivieren, bergen, kruiswegen… werden aan mythische beeldspraak gekoppeld. Daardoor verkreeg het nederzettingsland een sacraal karakter, hetgeen zich door de eeuwen heen verankerde in het volk. Door het zich verplaatsen van een volledige gemeenschap ging die religieuze beeldvorming grotendeels verloren. En in woelige tijden kan zoiets fataal zijn. In het boek Germaanse Cultuur en Christianisatie van Noordwest-Europa schrijft Gerrit Noort terecht: “Een volk kiest uit overlevingsmotieven onbewust en automatisch voor continuïteit – in welke vorm dan ook. Doet zij dat niet dan is een volledige desoriëntatie het gevolg. Een complete breuk met het verleden leidt tot anemie.” (G. NOORT, Germaanse Cultuur en Christianisatie van Noordwest-Europa, IIMO Research Publication, nr. 35, Utrecht/Leiden, 1993, pp. 69-70)
Het belang van verworteld zijn voor de volkeren van het noorden valt af te leiden uit het feit dat plaatsnamen met Godenverwijzingen bij de Noord-Germaanse volkeren zeer frequent zijn, terwijl ze bij de Zuid-Germaanse volkeren nagenoeg volkomen ontbreken. Dezelfde vaststelling kan gemaakt worden voor de recente geschiedenis. De genocide door de Teutonenorde gepleegd op de oude Pruisische bevolking – Balten met een eigen taal, cultuur, religie… – is blijven doorwerken tot in de huidige eeuw. Verduitsing, polakisering en uiteindelijk russificatie hebben ervoor gezorgd dat de herinnering aan de eigen identiteit volkomen uitgewist werd. In de communistische periode ging men zelfs zover om riviernamen, regionamen, straatnamen en dergelijke volledig te vervangen. De Pruisen lijken wel nooit bestaan te hebben, ze hebben niets meer nagelaten.
Dat het in het oude Europa wel degelijk om een doelbewuste geestelijke genocide ging, spreekt uit de geschriften van de christelijke autoriteiten zelf. Gregorius de Eerste verklaarde aan abt Mellitus over de te kerstenen volkeren van Noordwest-Europa: “Want het leidt geen twijfel dat het voor mensen met een verhard gemoed onmogelijk is alles tegelijkertijd af te snijden, omdat ook hij die zich beijvert om tot de hoogste plaats op te klimmen, in kleine stapjes en niet met sprongen stijgt.” (BAEDAE, Historia ecclesiastica gentis Anglorum, Verlag Alfred Holder, Freiburg/Tübingen, 1882, I:30) Afsnijden van de spirituele voorchristelijke wortels was dus in theorie een schone piste, maar in de praktijk werkte het niet. Het moest stapsgewijze gebeuren, en via list. Maar een al te duidelijk refereren naar de oude cultus was niet mogelijk, ook niet in de privaatsfeer – althans voor wat het vasteland betreft; in IJsland zou dat wèl mogelijk blijven. Keizer Theodosius (379-395) vaardigde zeer draconische maatregelen uit tegen de oude religie als weerwraak op z’n voorganger, Keizer Julianus. Maar gelukkig voor de Germaanse stammen werd voor het Gallische gebied beroep gedaan op een geromaniseerde, maar ‘heidens’ gebleven Frank, Arbogast. Binnen de Germaanse religie speelt de cultus rond het haardvuur een eminente rol. Het omvat feitelijk de kern van het traditionele denken en handelen. Toen Theodosius uitvaardigde dat de oude haardcultus in de privaatsfeer niet meer kon, installeerde Arbogast een andere Keizer, een zekere Eugenius die goedgunstig stond tegenover de oude cultus. Onmiddellijk werd het herstel van het Altaar van de Zege in de Senaat afgekondigd en sommige oude gebruiken konden – in beperkte mate evenwel – worden gehandhaafd. Maar deze muiterij werd hem fataal, want Theodosius bracht een machtig leger op de been en Eugenius en Arbogast stierven in de strijd op 6 september 394. (P. JONES & N. PENNICK, op. cit., p. 98)
Het moet opvallen dat de volkeren die in de periode van totale verwarring grotendeels ter plaatse zijn gebleven, zoals de Friezen en de Saksen, hun oude, voorchristelijke religie zo goed als ongeschonden overleverden. De Frankische overheersers, die reeds vanaf de tweede eeuw tot het christendom begonnen over te gaan, hadden het allerminst gemakkelijk die twee honkvaste volkeren tot andere inzichten te brengen. Trouwens, men mag niet denken dat vanaf het begin alles koek en ei was binnen de christelijke rangen. Er bestond een grote strijd die uitbarstte in theologische disputen om en rond de natuur van Jezus Christus. De leer van Arius, bekend als Arianisme, werd in onze streken bekampt door de verbannen Athanasius, een intellectueel die zich in Trier ophield. Servaas, de bisschop van Tongeren, zou zich profileren als Athanasius’ medestander en daarmee zou zijn faam zich over de Westerse wereld verspreiden.
Er is weinig met zekerheid over Servaas geweten. Wel moet hij een enorme invloed gehad hebben en was hij een vooraanstaand figuur op kerkvergaderingen met netelige discussies. Verder weten we ook dat hij op ’t einde van zijn leven Tongeren verliet, vermoedelijk omdat het zendingswerk hem niet gelukt was. Het verhaal doet de ronde dat Servaas ’s nachts een visioen kreeg. Hij zag een heiligenstoet met centraal de heilige Petrus (eerste paus) en Paulus (verspreider van het geloof in Europa). Toen hij dat gezien had begreep hij dat die heiligen baden voor de dood of de ondergang van de Tongerse bevolking die was teruggekeerd tot de voorvaderlijke cultus. Servaas richtte een smeekbede tot Petrus, maar die sprak: “Broeder, wil niet kloppen op de deur, die door een gerecht oordeel gesloten is, want het gerucht van wat die van Tongeren misdreven hebben, is doorgedrongen tot de hemel. En daarom is de toorn van God over hen in eeuwigheid. […] Er bestaat geen hoop op heil voor die van Tongeren, want de bisschop, die hen door de hand van de engel gegeven werd, hebben zij op lasterlijke wijze verstoten en verdreven.” De straf die voorspeld wordt is een plunderexpeditie door de Hunnen. En Petrus vervolgt: “Gij zult de Hunnen zien, maar door hen geëerd worden. En de stad Tongeren zal u geen graf zijn, want zij heeft u boosaardig verworpen. Maar daar is Maastricht, een koninklijke stad die u liefde toedraagt.” (Geciteerd in F. VAN OLDENBURG-ERMKE, Servaas van Maastricht, De Kinkhoren, Brugge/Brussel, 1944, p. 59) Aldus het visioen. Daaruit kunnen we concluderen dat Servaas niet zo geliefd was en dat de bevolking er allerminst happig op was om naar het christendom over te lopen. Zij hadden de bisschop kennelijk verstoten. En daarom vertrok Servaas uit Tongeren. Toen Servaas gestorven was, werd hij naast de heirbaan op Maastricht begraven. En omstreeks 560 liet Sint-Monulphus er een kerk bouwen. Die werd in 881 door de Noormannen platgebrand. (F. VAN OLDENBURG-ERMKE, op. cit., 81 blz.)
Met de bekering van de Merovingische koning Chlodowic in 496 kwam daar verandering in. Na zijn overwinning in Soissons op Syagrius, de Gallo-Romeinse leider, koos Chlodowic openlijk partij voor Rome en wees hij het Arianisme van de hand. Maar niet iedereen volgde zijn voorbeeld. Sommigen bleven sympathieën koesteren voor het Arianisme – zeker de in het zuiden verblijvende Goten – en toch tot laat in de zesde eeuw werden ook nog de oude Goden door een groot aantal Merovingers aanroepen. Zo preekt Sint-Maarten, de bisschop van Braga, die in 560 aangesteld was om de Arianen van het noordwesten, de Galicianen, tot het katholicisme te bekeren, op virulente wijze:
“Toen nu de duivel en zijn dienaars, de boze geesten, die uit de hemel gestoten waren, zagen dat de mensen in hun onwetendheid de Schepper in de steek lieten, en zich op hun dwaalwegen bij schepselen ophielden, gingen zij er toe over zich in verschillende gestalten aan hen te tonen en met hen te spreken. Zij vroegen hun, dat men hun op de hoge bergen en in loofrijke bossen offers zou brengen en dat men hen als God zou vereren. Daarbij gaven zij zich de naam van misdadige lieden, die hun leven in alle misdadigheid en zonde hadden doorgebracht. Zo gaf één zich uit voor Jupiter, iemand die vroeger een tovenaar was geweest en zich zozeer aan bloedschendige ontucht had overgeleverd, dat hij met zijn eigen zuster, die Juno heette, getrouwd was en bovendien zijn dochters Minerva en Venus verkrachtte en zijn kleindochters en heel zijn familie op de meest schandelijke wijze onteerde. Een andere boze geest noemde zich Mars, iemand die zich vroeger steeds had schuldig gemaakt aan twist en tweedracht. Weer een ander wilde Mercurius heten: deze was vroeger de listige uitvinder geweest van allerlei diefstal en bedrog. Hem brengen hebzuchtige mensen, wanneer ze een viersprong passeren, daar hij naar hun mening de God van de winst is, offers van stenen, door deze op een hoop te gooien. Weer een andere boze geest kende zich de naam Saturnus toe, iemand die tijdens zijn leven, wreed als hij was, zelfs zijn eigen pasgeboren kinderen verslond. Weer een andere boze geest gaf zich uit voor Venus: deze was een publieke vrouw geweest. Niet alleen hoereerde zij met ontelbare minnaars, doch zelfs met haar vader Jupiter en haar broer Mars.
Ziet, zo hebben indertijd deze verdorven lieden geleefd en domme boeren vereerden hen als uitvlucht voor hun verkeerde handelswijze.
De boze geesten voegden zich hun namen toe, opdat men hen als goden zou vereren en hun offers zou brengen en opdat men, na hun namen te hebben aanroepen, ook hun daden zou navolgen. Ook haalden de boze geesten hen ertoe over tempels voor hen te bouwen om daarin beelden en afbeeldingen van die misdadige lieden aan te brengen en altaren voor hen op te richten waarop men hun niet alleen dierenbloed, doch ook mensenbloed moest offeren. Bovendien doen vele boze geesten, die uit de hemel verdreven zijn, hun invloed gelden ofwel op zee, ofwel op de rivieren, ofwel in bronnen, ofwel in bossen, en ook zij worden door mensen, die God niet kennen, eveneens als goden vereerd en ontvangen offers van hen. Op zee nu spreken zij van Neptunus, op rivieren van Lamiæ, in bronnen van Nymfen en in bossen van Diana’s: het zijn echter allen boze geesten en slechte engelen, welke ongelovige mensen, die zich niet met het kruisteken weten te beschermen, benadelen en kwellen. […] En hoe komt het dan, dat sommigen van u, die de duivel en zijn dienaars en zijn dienst en zijn slechte werken verzaakt hebben, nu opnieuw terugkeren tot de dienst van de duivel? Want is het iets anders dan duivelsdienst bij stenen en bomen en bronnen en op driesprongen kaarsen aan te steken? Is het iets anders dan duivelsdienst zich te storen aan voorspellingen, voortekenen en aan de dagen van de afgoden? Is het iets anders dan duivelsdienst het feest van Vulcanus te vieren en de eerste dag van de maand tafels te versieren en lauwerkransen op te hangen, erop te letten of ge uw linker- of uw rechtervoet gebruikt, koren en wijn over een boomstam uit te gieten en brood in een bron te gooien? Is het iets anders dan duivelsdienst, dat vrouwen onder het weven de naam van Minerva aanroepen en de vrijdag voor de meest geschikte huwelijksdag houden en dat men er nauwkeurig op let welke dag het gunstigst is voor een reis? Is het iets anders dan duivelsdienst kruiden te betoveren om onheil te stichten en de namen van boze geesten te aanroepen met een toverformule?” (Fulgentius van Ruspe – Martinus van Braga – Leander van Sevilla – Preeken, ingeleid en vertaald door Dr. J.J. Van den Besselaar, “De Kinkhoren”, Brugge/Brussel, 1946, pp. 136-146)
Uit dit fragment zijn tal van gebruiken te halen die in de zesde eeuw nog gangbaar waren bij grote bevolkingsgroepen. Het is begrijpelijk dat het demoniseren van de cultus en het letterlijk opvatten van de oude mythen heden, in onze geseculariseerde maatschappij, een potsierlijke indruk maakt, maar in die tijd moet die voorstelling vrij shockerend zijn overgekomen. Of dergelijke preken veel uithaalden, is mij niet onmiddellijk bekend.
Bij de Arianen was de traditionele religie alvast nog springlevend – Arianen die al even sterk een mengvorm van christendom met heidendom hadden als de Keltische spitsbroeders van Noord-Frankrijk. Maar dan, dan gebeurt het onvermijdelijke. Daar waar voorheen de niet-christelijke bevolking een relatieve tolerantie aan dag legde en christelijke geestelijken toestond te prediken, wordt nadien van hogerhand, vanuit de adel en het koningschap, het christendom geïnstitutionaliseerd en uiteindelijk tot enige religie verheven. Amper zestig jaar na de doop van Chlodowic, in 658, werd op het concilie van Nantes besloten tot de vernietiging van de druïdenstenen en tot het omhakken van de heilige bomen die tot dan toe hoog in aanzien waren gebleven. In datzelfde concilie werd gestipuleerd dat om ’t even welk ritueel nabij megalieten verboden was. (P. JONES & N. PENNICK, op. cit., p. 92) Het was in die periode dat de Frankische koningin ergens te velde een ‘heidense’ tempel bemerkte en het heiligdom, ondanks de heftige tegenstand van de plaatselijke bevolking, liet verwoesten. De religieuze dictatuur was bij de Franken begonnen. (G. NOORT, Germaanse Cultuur en Christianisatie van Noordwest-Europa, IIMO Research Publication, nr. 35, Utrecht/Leiden, 1993, pp. 55-56)
De spirituele ontworteling leidde al vlug tot een ethisch verval. Noort stelt dat, doordat de oude zede ernstig werd aangetast, “de remmingen wegvielen, terwijl het christelijk ethos nog onvoldoende uitwerking had op de Gallische ziel. De eeuwen direct volgend op de kerstening worden dan ook wel gekarakteriseerd als eeuwen van verval. […] Er wordt gemoord en verkracht in de hogere kringen en bisschoppen zijn dronken en onkuis.” (G. NOORT, op. cit., p. 56)