Zijn er rituelen? Wat is hun betekenis? Bestaan er binnen Asatrú feestdagen?

 



Rituelen: levendig geworden mythen


Het fenomeen van het stellen van een complex van symbolische handelingen, algemeen rituelen genoemd, is een wereldwijd verspreid gegeven. Er bestaat geen enkel volk op de ganse aardbodem dat er geen rituelen op nahoudt. De werkelijke grond daarvoor kan enkel vanuit een subtiel religieus denken verklaard worden.

Onze termen ‘rite’, ‘ritus’, ‘ritueel’ hangen etymologisch samen met het religieuze Sanskrietwoord Rita, hetgeen terug te vinden is in het Iraanse Arta en in het Nederlandse Orde. Het betreft hier een Orde met een religieus-kosmologische dimensie, een Orde die door de Goden ingesteld werd.

Het stellen van rituelen werd schitterend ontleed door niemand minder dan Mircea Eliade, één van de grootste godsdienstwetenschappers uit de 20ste eeuw. In Le mythe de l’éternel retour schreef hij het volgende:

“Laten we nu echter onze aandacht eens richten op de menselijke handelingen, en uiteraard met name op die welke niet louter ‘automatisch’ tot stand komen. Hun betekenis en waarde ontlenen zij niet aan hun puur fysieke feitelijkheid, maar aan de eigenschap dat zij de weergave van een handeling uit de oertijd zijn en een mythisch oerbeeld herhalen. Het voeden is niet zonder meer een fysiologische verrichting; het betekent de vernieuwing van een verbondenheid. Het huwelijk en de collectieve orgie verwijzen naar mythische voorbeelden; zij worden opnieuw verwezenlijkt, omdat zij ‘in den beginne’ (‘in die tijd’, ab origine) door Goden, ‘voorvaderen’ of heldenfiguren zijn geheiligd.

Tot in de kleinste onderdelen van zijn bewust gedrag kent de ‘primitief’, de archaïsche mens, geen act die niet vroeger door een ander is gesteld en beleefd: door een ander die geen mens was. Wat hij doet is reeds gedaan. Zijn leven is de ononderbroken herhaling van handelingen welke door anderen zijn ingezet.

Deze bewuste herhaling van nauwkeurig bepaalde modelhandelingen doet de aanwezigheid van een zeer oorspronkelijke ontologie (Zijnsleer) vermoeden. Het ruwe voortbrengsel van de Natuur, het door de nijverheid van de mens bijgeschaafde object, krijgen slechts werkelijkheid en identiteit in zoverre zij deelhebben aan een transcendente werkelijkheid.

Uitsluitend in zoverre een daad een oerhandeling herhaalt, krijgt zij zin en werkelijkheid. Een aantal soorten van feiten die wij uit de verschillende culturen hebben gelicht, zullen ons helpen de structuur van deze archaïsche ontologie beter te leren kennen. Wij hebben op de eerste plaats naar voorbeelden gezocht, die ons een zo duidelijk mogelijk beeld kunnen geven van de structuur van het traditionele denken; naar feiten dus die ons helpen in te zien hoe en waarom iets voor de mens van de premoderne samenlevingen ‘werkelijk’ wordt. Pas wanneer wij die structuur goed begrepen hebben, zal het mogelijk zijn het vraagstuk van het menselijke bestaan en van de Geschiedenis binnen de horizon van het archaïsche geestesleven aan te snijden.

Wij hebben ons feitenmateriaal in enkele grote groepen gerangschikt:
 
  1. feiten waaruit blijkt dat de werkelijkheid voor de archaïsche mens nauw samenhangt met de nabootsing van een hemels archetype;
     
  2. feiten die tonen hoe iets werkelijkheid krijgt op grond van zijn deelname aan de ‘symboliek van het Middelpunt’: steden, tempels en huizen worden werkelijk doordat zij gelijkgesteld worden met het ‘Middelpunt der Wereld’;
     
  3. tenslotte de rituelen en betekenisvolle profane handelingen, die de zin welke men eraan toekent slechts verwezenlijken doordat zij de bewuste herhaling zijn van soortgelijke handelingen welke ab origine door de Goden, helden of voorvaderen werden verricht.” (Gallimard, Paris, 1949)

Het stellen van rituele handelingen komt in wezen neer op het herstellen van de band met de Goden, met de Heilige Era die buiten tijd en ruimte ligt, met een Sacrale Toestand. Vele riten beogen dan ook de overgang van chaos naar kosmos (= Grieks voor Orde). Er zijn voorbeelden te over: het creëren van een dorpsgemeenschap rond een bepaalde waterweg, het bouwen van een huis op een zeer specifieke plaats (bvb. een heilige heuvel), het tot stand brengen van een relatie met de geesten der voorvaderen bij een verplaatsing in een onbekend gebied...
 
Eén van de typische handelingen die in het oude Noorden gangbaar was, kreeg de term blót, waarin we ons Nederlandse woordje ‘bloed’ herkennen. Het blót was een offerritueel dat verwijst naar het allereerste offer: de moord op Ymir, de Oerreus, door de Goden Odhínn, Wili en Wé. De Oerreus staat voor de ongebreidelde kracht, de prima materia, waaruit geschapen dient te worden. Met het lichaam van de reus bezielen de Goden de wereld: uit de beenderen vormen ze de bergen, uit het bloed de oceanen, uit de hersenen de wolken, uit de haren de gewassen... Dankzij dit offer is de natuur een levend of verlevendigd wezen en dient het als voorbeeld voor andere creaties – door mensen of Goden gemaakt.

Er zijn tal van voorbeelden gekend waarbij levende wezens (dieren, mensen, en zelfs geesten) ingemetseld werden in de fundamenten van bouwwerken opdat het bouwwerk – een imitatie van de levende kosmos – zou kunnen blijven bestaan. Niet belevendigde gebouwen verzinken onmiddellijk. Het leggen van de eerste steen, geolied met dierlijke vetten, is daarvan een restant. Ook de reliekencultus bij de christenen, hindoes en boeddhisten gaat op dat principe terug.

Benevens dit sacraal gebeuren, het z.g. blót, kende de Noordse mens nog tal van andere rituelen die tot doel hadden zich in te schakelen in de grootse kosmische fluctuaties. Daardoor bewerkstelligde hij de Kosmische Harmonie (Rita, Arta, Orde) en vereenzelvigde hij zich met het kosmische lot (Laga – hetgeen vastligt; forlög – hetgeen voorligt). Dat kon op verscheidene wijzen. Het huwelijk bijvoorbeeld was een imitatie van het verenigen van de Zonnegod (Odhínn) en Moeder Aarde (Gunnlöd). De zomerzonnewende werd een rituele herhaling van het doden van de Zonnegod (Balder). Het overleefde in de traditie van het neerhalen van de Koningsvogel door de schuttersgilden. Tijdens de midwinterperiode trokken de leden van de mannenbonden (Jolasveinar) door het dorp verkleed als Wilde Heir (het leger van afgestorvenen) en drongen er de huizen binnen om recht en orde te herstellen (het butzen).

Zo kunnen we het rijtje blijven aanvullen. Concreet houdt de Werkgroep Traditie v.z.w. zich aan een achttal feesten:

  1. Joel (21 dec.), afkomstig van hjól, in vertaling ‘wiel’, wat slaat op het zonnewiel. Dit is het traditionele winterzonnewendefeest of de heropstanding van het Licht.
     
  2. lichtfeest (begin februari), feest te vergelijken met de amburnale bij de Romeinen, waarbij het vuuraspect centraal staat. In dezelfde periode wordt ook carnaval gevierd, Romeins feest dat eigenlijk samenhangt met de terugkeer van het Wilde Heir naar de Andere Wereld, een ver uitvloeisel van de ragna rökr (de lotsbestemming van de Goden). Bij de Romeinen gekend als Saturnalia – wat verwijst naar de God Saturnus.
     
  3. Ostara (rond volle maan na lente-equinox), in christelijke tijd overgeleverd als paasfeest. Een feest waarbij het ei en de vruchtbaarheid centraal staan, toegewijd aan de Godin Ostara, voor sommigen gelijk te stellen met Freyja.
     
  4. Meifeest (meimaand), feest van de overwinning op de Winterkrachten. Herstel van Orde door oprichting van de Kosmische Boom (de meiboom), de band met de Goden.
     
  5. Midzomerzonnewende, feest waar Balder als Koningsgaai geschoten wordt en zich incarneert in de Schutter die koning wordt; een imitatie van de mythe van de dood van Balder, getroffen door de speer (maretak) van Hödur op aanstoken van Loki.
     
  6. Oogstfeest, ultieme levensfeest met verwijzing naar het onvermijdelijke dodenfeest. De boer snijdt het graan, zoals Jan met de Zeis overal de hoofden maait en dood zaait.
     
  7. Reuzenfeest (rond de herfst-equinox), overgang naar winterperiode; de chaos die de orde verstoort.
     
  8. Wodanfeest/Dodenfeest: feest van het Wilde Heir. De voorvaderen dringen de huizen binnen en komen Recht en Orde op de wereld herstellen. Het is voornamelijk een kinderfeest dat gelijkt op Sinterklaasavond en lampion-nacht (het rondtrekken met de geesten van de afgestorvenen, in de gestalte van verschrompelde lichtgevende bieten – Haloween) De rituelen worden sober en meestal in intieme huiskring gehouden. Uitzonderingen zijn er voor carnaval, oogstfeest en Wodanfeest, soms – alhoewel uitzonderlijk – ook voor Joelfeest en Midzomerzonnewende.

In de rituelen spelen de symbolen een belangrijke rol. Vele feesten worden in cirkelvorm gehouden, een strooien cirkel die gevierendeeld wordt, een verwijzing naar de vier elementen en karakteristieken van de mensen. Centraal bevindt zich een vuur dat de band met de Goden symboliseert en gelijkgesteld wordt met Balder. Het cruciale gegeven van ieder ritueel vormt het innerlijke zelfoffer door de ritualist. Dit wordt in onze traditie op verschillende wijzen uitgedrukt: het hangen aan de windige boom, het plaatsen van de wortels van de boom in de hemelse regionen, het blót,… Andere feesten weer benadrukken dan weer de boom als centraal element, een telkens weer oprichten van de Kosmische As, de Yggdrasil of Irminsúl.


Benevens deze jaarfeesten, kent Asatrú vanzelfsprekend ook nog drie belangrijke levenslooppunten:

  1. de geboorte
  2. het huwelijk
  3. de dood

Bij deze drie gebeurtenissen speelt de boom een uitermate belangrijke rol.

Bij de geboorte: de Noordse mythen verhalen hoe de eerste mensen Askr en Embla uit aanspoelende (afgeknakte) boomstronken werden gemaakt door de Goden Odhínn, Hönir en Lodur. De Asatrúar planten bij de geboorte van een kindje altijd een boom, de boomsoort in overeenstemming met de verwachtingen die men van het kindje heeft. Een linde voor het lieflijke aspect, een eik voor de onverzettelijkheid, een hazelaar voor de wijsheid... ‘Boomken groot, manneken dood’ zegt een oud spreekwoord.

Bij het huwelijk: verliefden kerven een hartje in een boom om de relatie te vereeuwigen. Tijdens het huwelijksritueel wordt de boom tussen de man en de vrouw geplaatst en beiden houden de boom vast, d.w.z. zij stellen zich in verbinding met de Godenwereld. Verder wordt de boom ook nog gesymboliseerd door de bruidsruiker, een vaag restant van de vroegere bruidsboom, zoals die nog in Oost-Europese landen in ere wordt gehouden.

Bij de dood: op een grafzerk wordt een geknakte boom geplaatst (d.w.z. het leven is beëindigd) of op de urne wordt de tak van een bepaalde boomsoort aangebracht (bv. maretak).

Deze beschouwing over de rituelen is uiteraard verre van volledig, maar ze wil enkel het belang van deze symbolische handelingen benadrukken. Rituelen zijn zondermeer zingevers, en iedereen die over de betekenis van deze religieuze praktijk nadenkt, komt tot een diepere spiritualiteit, tot een geraakt-zijn, een vereenzelviging van de mens met zijn Goden. Want ‘in den beginne’ stelden de Goden de eerste rituelen; de mens is door het her-stellen van die rituelen een God-op-aarde!