Wat zijn die Goden en Godinnen binnen Asatrú?

 

 

De Goden van de Noordse volkeren


De oud-Noordse religie heeft een veelvoud aan Goden en Godinnen, net zoals dat het geval is voor elke Indo-europese religie. Er zijn evenwel duidelijke structuren te bemerken die enkel in deze etnische religies voorkomen. Een eerste vaststelling die gemaakt kan worden is het bestaan van twee antagonische krachten of Godengroepen:

  1. bij de Kelten uit zich dat in de tweestrijd van de Túatha dè Danann tegen de Fomoren.
  2. bij de Indiërs bemerken we een tweestrijd tussen Pandava en de Kauruva
  3. bij de Scandinaviërs is er een oorlog tussen de Asen en de Wanen
  4. bij de Romeinen kennen we het conflict tussen de Romeinen en Sabijne

In wezen gaat het om een tweedeling die ongeveer gezien kan worden als een rivaliteit tussen de Lichtgoden – de hemel, dag of geestelijke krachten vertegenwoordigend – en de donkere Goden – zijnde Aardgoden, Nachtgoden, of Vruchtbaarheidsgoden. Uiteindelijk sluiten die twee groepen vrede, en ontstaat er een vervlechting van het hemelse en het aardse. Het feit dat in bepaalde streken deze strijd uitgedrukt wordt in een quasi legendarische geschiedenisvorm (Romeinen), doet niets af van de boodschap die er aan ten grondslag ligt. Dat heeft Georges Dumézil voldoende aangetoond.

Daarnaast bestaat er een duidelijke functionele Goden-indeling bij de Indo-Europeanen die op alle niveaus kan doorgetrokken worden. Zo erkent men drie essentiële functiegebieden:

  1. Magisch-Religieuze en Rechtskundige functie
  2. Strijdersfunctie
  3. Vruchtbaarheidsfunctie

De eerste functie omvat twee deelgebieden, waarvan de eerste (magisch-religieuze) toegespitst is op het onzichtbare ‘intellectuele’ niveau. Daarmee wordt het ‘niveau van het Hogere Schouwen’ bedoeld. Het bevat de verborgen wetmatigheden (het esoterische aspect) evenals de beoefening van de religieuze principes. Het tweede (rechtskundige) deelgebied omvat een reëel toepassen van de religieuze principes in een ethische code die de relaties tussen mensen, families en gemeenschappen regelt.

De tweede functie wordt aan de strijders toegewezen. Het betreft hier een volkomen instaan voor de wereldlijke functie van het heersen en het beheren van het heilige, voorouderlijke land (othala, othil). Het hoofd van deze tweede functie is de koning, die evenwel door zijn koningswijding er een rituele functie bijkrijgt, d.w.z. een soort brug-status (pontifex-status) ontvangt, en daardoor ondergebracht kan worden bij de hierboven beschreven eerste functie. Denken we ondermeer aan de brug-functie die de keizer in het Oude Rome had: hij trad op als pontifex maximus, de grootste brugbouwer tussen de mensen en de Goden. Vandaar dat die functie veelal gekoppeld wordt aan een Brug-God of God-Boodschapper. Bij de Noordse volkeren vervult Heimdallr die functie, bij de Indiërs is dat Agni.

De derde groep, die van de producenten, is toegespitst op de vruchtbaarheid. Dat omvat zowel het bewerken van het land, het verhandelen van goederen, het behouden van de vrede, het bedrijven van de liefde, als het beogen van de schoonheid. Kenschetsend is evenwel dat nagenoeg alle Indo-europese volkeren hiervoor een tweeling opvoeren.

Kort samengevat komen de drie functionele groepen overeen met drie pijlers:
Wijsheid, Kracht en Schoonheid (of Vruchtbaarheid).

In de hogere wereld worden die functies vertegenwoordigd door een aantal Goden/Godinnen:

  1. Odhínn (magisch-religieuze functie) en Tyr (rechtskundige functie)
  2. Thórr (strijdersfunctie) en Heimdallr (Brug-God, Hogere Zèlf) Loki (Brug-God, ego, principe van verandering) Balder (Brug-God, kleine zelf, verbinder tussen de menselijke en de Goddelijke toestand)
  3. De tweeling Freyr/Freyja (vruchtbaarheid – het ‘vrijen’)

Bij andere Indo-europese volkeren bestaat er een gelijkaardige indeling:

De Indiërs hebben het over Varuna-Mitra, Indra en Âgni (samengevoegd tot Indrâgni), en de twee Nasatya (paardenhoeders)

De Kelten spreken over Ogmios-Dagda, Mórrigann (in haar drie soevereine strijdersgedaanten van Mórrigann, Bodb, Macha), en Diancecht

Deze driedeling wordt bij de mensen weerspiegeld in de ordening van de maatschappij.
Daar onderscheiden we drie grote functionele groepen:

  1. priesters-rechtsgeleerden (goði, druïden)
  2. strijders (jarls, aires)
  3. producenten (karls, bo-aires – waarvan ons woordje boer is afgeleid)

Tot aan de Franse Revolutie bleef deze indeling gelden in het Westen onder de vorm van prêtre, soldat, tiers état. In Indië daarentegen bestaat het nog altijd als de basis van het kastensysteem: brâhman, kshatriya, vaisha. Ook in de menselijke persoon speelt de indeling een rol: de wijsheid wordt vertegenwoordigd door het Hogere Schouwen (een hogere, Goddelijke capaciteit – tweede zicht); de kracht wordt vertegenwoordigd door het psychologische doorzicht in bepaalde situaties (psychè); de schoonheid is gelinkt aan het lichaam. Op macrokosmisch vlak komt de wijsheid overeen met de hogere wereld (ásgard), de kracht met de middenwereld (midgard), en de schoonheid met de onderwereld (útgard). In symbolische kleuren uitgedrukt – en zeer typisch voor alle Indo-europese volkeren - wijsheid/priester heeft een witte kleur; bloed/strijder heeft een rode kleur; aarde/boer heeft een zwarte kleur.
 
Naast deze toch fundamentele indeling bij de Indo-europese volkeren, kennen we binnen de Asatrú ook nog talrijke andere Goden en halfgoden: Vidar, Vali, Bragi, Skadi, Hödur, Wili, Wé, Mimir, Hár, Jafnhár en Thridi, Sigyn, Frigga, Sif, Hel, Gefjön, Hlodyn, Fjorgyn (moeder van Thórr en etymologisch verwant met de Baltische Dondergod Perkun, of diens pendant Parjanyas bij de Indiërs) Ullr, Saga, Forseti, Njörd, ... Zij hebben allen hun specifieke functie en kenmerken. De heiligen uit christelijke tijd kunnen zowat met hen vergeleken worden; sommige christelijke heiligen gaan trouwens rechtstreeks, zij het niet uitsluitend, op deze Goden terug, bv. St.-Maarten op Odhínn, St.-Elooi en St.-Christoffel op Thórr, ... Ze worden voor specifieke noden aangeroepen.

Tenslotte zijn er ook nog de elementaal-geesten zoals zwarte, witte en rode elfen, kobolden en alvermannekens, beschermgeesten (fylgjur) en huisgeesten (rupels – denk aan repelsteeltje). Door al die Goden en geesten is het inderdaad denkbeeldig dat de Asatrúar hun wereld ervaren als een leefomgeving die onder een sluier van voortdurende betovering ligt, als bezield en mysterieus. “De wereld is vol van Goden!” riep ooit een heiden uit. Ook voor de Asatrú gaat dat op.


Eén ding schonken mij
Onvoorwaardelijk
Uit hunne overvloed
De eeuwige Goden:
het Ogenblik.

(P.C. Boutens)